In het jaar 1818 vindt er interessante correspondentie plaats in de driehoek Den Haag – Gouda- Noord-Waddinxveen. Het onderwerp van de brieven: het doen en laten van een religieuze sekte die zich ophoudt in het huis van Noord-Waddinxvener Dirk Valk. De sekte draagt de naam ‘Christelijke Broederschap’ en werd later bekend als de ‘Zwijndrechte Nieuwlichters’.
Brieven
In het streekarchief zijn vijf brieven bewaard gebleven over de kwestie: één ondertekende brief is afkomstig van gouverneur van het zuidelijke gebied van Holland Frans Adam van der Duyn van Maasdam. De andere ondertekende brief is van Leendert van Rhijn, assessor (wethouder) van Noord-Waddinxveen. De overige drie brieven, in klad en niet ondertekend, zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de Goudse burgemeester Lodewijk van Toulon.
Maar wat is de Christelijke Broederschap en waarom was deze het onderwerp van correspondentie? Wout Kok van het Transcriptiecafé transcribeerde de brieven waardoor ze in het reeds bekende verhaal over de sekte zijn te plaatsen.
Dirk Valk
In het tweede decennium van de negentiende eeuw heerst grote armoede in de Nederlanden. De dorpen Noord-Waddinxveen, Zuid-Waddinxveen en Bloemendaal zijn in de Franse tijd gefuseerd geweest, maar na het vertrek van de Fransen weer ontkoppeld.
Dirk Valk is sinds 1813 schout en president (voorzitter van de gemeenteraad) van Noord-Waddinxveen. In deze functie komt hij met veel armoede en ellende in aanraking. Valk en zijn vrouw Helena van der Gijp trekken zich het lot van de armen aan. Ze bieden hulp en onderdak aan armzalige lieden, vaak dagloners. Het echtpaar wil leven naar de oorspronkelijke Eerste Christengemeente, de Gemeente van Jezus. Onder hen leeft een sterke verwachting van de spoedige wederkomst van Christus. Door zijn afwijkende geloofsovertuiging wordt Valk in 1816 door de ambachtsheer ontheven van zijn functies. Hij gaat echter door met het onderdak geven aan armen en geloofsgenoten.
Stoffel Muller en Maria Leer
In 1817 ontmoet het echtpaar Valk Stoffel Muller en Maria Leer, die naar Waddinxveen zijn gekomen om een begrafenis van een geloofsgenoot bij te wonen. Stoffel Muller is een uit Puttershoek afkomstige schipper en Maria Leer een naaister uit Amsterdam. Maria Leer is op dat moment rond de 20 jaar en Stoffel Muller rond de 37 jaar. De twee hebben een ‘geestelijk huwelijk’, dat niet voor de burgerlijke stand of bij een officieel kerkgenootschap is bekrachtigd. Stoffel is bovendien nog officieel gehuwd met een andere vrouw, maar leidt wegens zijn geloofsovertuiging een nieuw bestaan. Muller en Van Leer delen de opvatting met het echtpaar Valk dat de zonde niet uit satans macht is geboren, maar dat de zonde het middel is dat God gebruikt tot opvoeding van de mens. De weduwe van de begraven geloofsgenoot wijst de twee aan tot leiders van de geloofsgemeenschap, die de Christelijke Broederschap wordt gedoopt.
Aanstoot
Muller en Van Leer blijven in Waddinxveen, waar de Christelijke Broederschap in gemeenschap van goederen leeft en alleen huwen in tegenwoordigheid van hun gemeente. Het wereldlijke gezag erkennen zijn niet. De aanwezigheid van de sekte springt in het oog, niet alleen vanwege de burgerlijke ongehoorzaamheid, maar ook vanwege hun gedragingen. Op 16 maart 1818 schrijft gouverneur van der Duyn van Maasdam vanuit Den Haag een brief naar de Goudse burgemeester Van Toulon om te informeren naar berichten die hij kreeg dat:
‘binnen sommige plaatsen dezer provincie personen zouden zijn welke zeer zonderlinge en dweepachtige gevoelen koesteren, welke niet alleen te uiterste strijdig zijn met alle gezonde gondsdienstige begrippen, maar tevens eene hoogst nadeelige strekking hebben voor de zedelijkheid, en ook de rust en goede orde in de maatschappij zoude kunnen stooren (…) Onder de bedoelde plaatsen is mij ook opgegeven het van de stad Gouda nabuurige Waddingsveen, waar zekere Dirk Valk, te voren president aldaar, die vreemde begrippen toegedaan zoude zijn.
Van der Duyn van Maasdam wil graag weten in hoeverre de ‘hogere autoriteiten’’ last hebben van deze lieden. Over het algemeen, zo stelt hij, is het afdoende om deze mensen te negeren en alleen op te treden als ze zichtbare strafbare feiten plegen. De afkeuring van de bevolking doet de rest wel om hen in toom te houden. Een punt van aandacht is evenwel, of en hoeveel contact de sekteleden van de verschillende plaatsen onderling met elkaar hebben. Een netwerk dat zich over diverse steden uitbreid, is namelijk wél zorgelijk.
Inlichtingen
Op 10 april antwoordt Lodewijk van Toulon de gouverneur dat hij tactisch om inlichtingen heeft gevraagd over de sekte. De groepering is hem al enige tijd bekend en was ‘niet karig omtrent zijne aanhangers’. Hun aanwezigheid loopt echter niet in het oog. Bovendien beschikt Dirk Valk momenteel nauwelijks over financiële middelen en zijn bijeenkomsten worden slechts door een enkele sloeber bezocht. Kortom: ‘men verwacht (dat) het geheele werk weldra tot het niet te zullen zien wedergekeerd.’
Twee dagen later komt Toulon echter op zijn woorden terug. Na het verzenden van de brief van 10 april kreeg hij namelijk ‘nadere informatie die aantoont: dat het vuur - op grond van onderscheiden waarnemingen – tgeen ik als genoegzaam uitgedoofd beschouwde nog smeult, en zelfs voor ontvlamming vatbaar is. Ik haaste my dus om overeenkomstig den inhoud der informatien, nader ter Uwe hoogedelgestrenge kennis te brengen dat er in ’t laatst der afgeloopene week een toneel te Waddinxveen heeft plaats gehad t welk veel ergernis en verontwaardigen en zelfde de algemene bemoeienis heeft opgewekt.’
Voorval
Het spreekwoordelijke religieuze vuur van de sekte dat langzaam leek te smeulen, brengt plotsklaps en bijna letterlijk een steekvlam teweeg. ‘Der Informatien’ is afkomstig van assessor (wethouder) Leendert van Rhijn in een brief gedateerd op 11 april 1818 te Bloemendaal.
‘Reeds eenige dagen hebben wij hier een toneel gehad van ellendige en gevaarlijke omstandigheden te weten: ten huize van en met den bekende heer D. Valk donderdag [9 april] laatstleden heeft het dweepzucht zoo ver gewoed dat men niet alleen Godslasteringen heeft moeten verduren, maar waren dezelve daar in huis zijnde vreemdelingen met den heer Valk zoo verdwaast en ijlhoofdig dat zij zelfs uit disperatie vuurpotten en testen met vuur door de glasramen heen werpte. Men kan considereren met de bewuste harde luchtstroom op die dag aan welke een gevaar het gehelen dorp van Waddinxveen en Bloemendaal is bedreigt geweest.’
Twee dagen hierna lijkt er een herhaling op handen te zijn, aangezien ‘die vreemde supplianten noch bij gemelde Heer Valk aanhuizig waren en weder met de voorgaande dweeperij onafgebroken bezig zijnde’
De maat is vol en Van Rhijn verschaft zich met de veldwachter toegang tot het huis van Valk, waar hij twee personen aantreft die ‘in zulk eene hogen graad van innocentie gevonden geheel buiten bewustheid van al wat reden en redelijkheid is, waarom ik ter beveiliging en voorkoming van zeer waarscheinelijk gevreesde oorheilen twee der vreemde personen [Stoffel Muller en Maria Leer] benevens den heer Valk zelve ten huize heb laten uitbrengen en in zekere bewaring gesteld in het gemeentehuis van Noordwaddinxveen’. Hij stuurt vervolgens de veldwachter met een beknopt verslag naar burgemeester Toulon in Gouda, met de mededeling dat de veldwachter het verslag mondeling kan toelichten (‘zal de veldwachter Uw edele bij monde elucideren’)
Lucht geklaard
Toulon stelt op 16 april een nieuwe brief op naar Van der Duyn van Maasdam, waarin de toon er één van opluchting is. De personen die in gijzeling zijn genomen, zijn inmiddels vrijgelaten. De schipper en zijn vrouw - hiermee bedoelt hij Stoffel Muller en Maria Leer – zijn de gemeente uitgezet en Dirk Valk is zonder een woord te zeggen weer naar zijn huis gebracht. Ook is er een persoon vrijgelaten (‘een der malados van de secte’) die zich zou bezig hebben gehouden met handopleggingen en voetwassingen. De bewaarde brief is niet afgemaakt, maar op het einde zinspeelt Toulon op een onderzoek naar strafrechtelijke vervolging
‘Ik heb gemeend de (…) in dezen bevoegde autoriteiten ondertussen te moeten in consideratie te geven, , of er, indien de officier der regtbank al geen genoegzaam fundament tot het institueren ener actie zou mogen vinden gene termen zouden voor handen zyn /om\ ten minsten \by het ostensible dat is voorgevallen ook actie in simple police te doen, waer naer men veel over hun en tegen nu zal worden onderzocht’
De andere kant
Tot zover de brieven uit het archief van de gemeente Gouda, die bewaard zijn in een apart mapje met inventarisnummer 0056. 2464 onder de rubriek ‘kerkelijke aangelegenheden’. Hoe is het nu verder gegaan? Er zijn verschillende versies van de kant van de broederschap, die beschreven zijn in het boek De Zwijndrechtse Nieuwlichters van G.P. Marang uit 1980 (herdruk uit 1909). Volgens één versie moest van de veldwachter iedereen die geen wettelijke familie was van Dirk Valk was, het huis verlaten. Stoffel Muller, Maria Leer en Arie Goud en zijn vrouw weigerden dit en werden 8 dagen (en Maria enkele weken) opgesloten in de Goudse gevangenis.
Een andere versie uit de koker van de broederschap stelt dat het gemeentebestuur samen met een aantal inwoners van Noord-Waddinxveen op 11 april het huis van Valk bestormden. Een dag later zou Stoffel Muller enkele tientallen stokslagen hebben gekregen en ook andere leden van de broederschap zijn mishandeld. Op 20 april zouden vier leden van de broederschap naar de gevangenis in Gouda zijn gebracht en daar drie maanden hebben gezeten.
Smaakt naar meer
De brieven en het boek maken nieuwsgierig naar meer informatie over deze woelige episode in het Noord-Waddinxveense. Nader onderzoek in bijvoorbeeld het Gemeentearchief van Gouda, het Archief van Zwijndrechtse Nieuwlichters in Dordrecht of het archief van Van der Duyn van Maasdam in het Nationaal Archief zou moeten uitwijzen of er nog meer op schrift is gesteld over de ongeregeldheden in 1818.
Voor de broederschap betekenen de gebeurtenissen in Noord-Waddinxveen in ieder geval niet het einde. De volgende halte voor de broederschap was Polserbroekerdam, waar ze in hun onderhoud voorzien door het verkopen van zwavelstokken. Als ze ook daar moeten opbreken, vestigen ze zich via Dordrecht in 1829 in Zwijndrecht. In 1833 overlijdt Stoffel Muller en neemt Maria Leer de leiding. In deze tijd nemen de meer gematigd geworden Dirk Valk en zijn vrouw afstand van de broederschap. Zij vestigen zich in 1844 in Den Helder. Dirk en zijn echtgenote overlijden daar in respectievelijk 1863 en 1854.
Verder lezen (selectie)
https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Leer
G.P. Marang, De Zwijndrechtsche Nieuwlichters (1980, herdruk uit 1909)
D.N. Anagrapheus, De Zwijndrechtse Nieuwlichters (1816-1832) volgens de gedenkschriften van Maria Leer (Amsterdam, 1892)
Universiteitsbibliotheek Amsterdam: Archief van Zwijndrechtse Nieuwlichters, kopieboeken.
Stadsarchief Dordrecht: Archief van Zwijndrechtse Nieuwlichters, toegangsnummer 358.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Zwijndrechtse_nieuwlichters